Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [18]Laat [19]mijn verdrevenen [20]onder u verkeren, o Moab! [21]wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht [22]des verstoorders; want de onderdrukker [23]heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, [24]de vertreders [25]zijn van de aarde verdaan. 18. Dit spreekt God de Heere. 19. Dat is, die mij toebehoren, alhoewel Ik hen, om hunner zonden wil, nu een geruimen tijd dapperlijk gekastijd heb. Aangaande de manier van spreken, zie Ps.37:22. 20. Hebreeuws, in u; dat is, bij u, in het Moabietische land. 21. Dat is, oefent medelijden en barmhartigheid over de Israelieten, laat hen herberg bij u vinden. 22. Dat is, van den Assyrier, die de Joden en andere natien zeer vervolgd en jammerlijk geplaagd heeft. 23. Of, zal haast een einde hebben, en zo in het volgende. Alsof de Heere zeide: Gij, Moabieten, behoort u beleefd jegens mijn volk te gedragen, want het zal niet altoos onderdrukt worden van zijne vijanden; Ik zal het eindelijk redden en het koninkrijk van Juda alzo herstellen, dat het gelegenheid en macht zal hebben om ulieden te vergelden de weldaden, die zij van uwe hand ontvangen zullen; daar zij ulieden integendeel zullen kunnen vergelden de schade en onbarmhartigheid, die gij hun zult bewijzen. 24. Hebreeuws, de vertreder; dat is alle en een iegelijk vertreder, dat is verdrukker mijns volks. 25. Dat is, zullen, enz.